Niemandsland
Een prachtig oud gebouw, midden in het dorp.
Iedere gang
of kamer die je inloopt adem geschiedenis uit. Zelfs de lucht is
oud.
Het
is
warm en onrustig inde kamer waar de dames bij elkaar komen. Enkele
middagen in
de week zoeken we naar mogelijkheden om ze te bereiken, maar het
verval gaat
snel. De gesproken zinnen worden steeds verrassender, antwoorden
op vragen
worden nieuwe vragen.
Daar zit ze. Nog niet lang geleden kleurde
ze vol
hartstocht hele bladzijden vol met haar specifieke grillige
tekenhandschrift. Een
andere keer zat ze trots als een pauw met op haar grijze hoofdje
een prachtige
grote hoed vol bloemen, die ze samen met mijn collega had gemaakt.
Er hing een
uitvergrootte foto van haar waar ze als een koningin opstaat en
telkens dwaalde
haar ogen af naar de foto. Wanneer ze zich betrapt voelde, zei ze
zachtjes:
‘Dat
ben
ik, hè’.
Ze lachte dan trots en een beetje verbaasd.
De laatste weken slaapt ze bijna de hele
tijd. Ik ga
naast haar zitten en noem zacht haar naam. Geen reactie. Ik noem
nog een keer
haar naam en even lijkt ze met haar ogen te knipperen. Er
verschijnt bijna
onzichtbare een kleine glimlach op haar gezicht. Haar lippen
lijken te bewegen
en ik rek mijn oor uit om te verstaan wat ze misschien wil zeggen.
Het duurt
even maar dan versta ik haar:
‘Dat
ben
ik, hè.’
Na zoveel krachtsinspanning zakt ze weer weg
in
niemandsland. Ik sta op en aai haar even over haar hoofd. Dan hoor
ik heel
zacht:
‘Door
die
bomen heen, daarachter.’
Ze beweegt niet en ik heb geen idee wat ze
ziet of waar
ze is. Ik vind haar aandoenlijk en streel zachtjes haar rug
voordat ik mijn
hand op haar schouder leg.
Opeens hoor ik duidelijk en gedecideerd:
‘Nou,
zo
is het wel genoeg.’
Alle contact is direct verdwenen.
Geschrokken en verbaasd trek
ik mijn hand terug, niet zeker wetend of ze mijn aanraking bedoelt
of dat ze weer
in haar eigen wereld vertoeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten