Het volgende gedicht is een van mijn 'alltime' favorieten. Het boekje De Dwaas van Kahlil Gibran, waar het uit komt kocht ik toen ik slechts een jaar of 15. 16 was. Telkens kom ik het weer tegen in mijn leven, en telkens weer vind ik het vooral heel waar:
De Dwaas
Je vraagt me hoe ik een dwaas werd. Het gebeurde aldus: Op een zekere dag, lang voor vele goden geboren waren, ontwaakte ik uit een diepe slaap en zag dat al mijn maskers gestolen waren – de zeven maskers die ik in mijn zeven levens gevormd en gedragen had – ik snelde ongemaskerd door de volle straten en schreeuwde: ‘Dieven, dieven de vervloekte dieven!’
Mannen en vrouwen lachten me uit en sommigen liepen uit angst vlug naar hun huizen.
En toen ik op een markt kwam, riep een jongen die op het dak van een huis stond: ‘Het is een dwaas.’ Ik keek naar hem op; de zon kuste voor de eerste maal mijn naakt gelaat en in mijn ziel ontbrandde de liefde voor de zon, en ik verlangde niet meer naar mijn maskers. En als in een droom riep ik: ‘Gezegend, gezegend zijn de dieven die mijn maskers stalen.’
Zo werd ik een dwaas.
En ik heb in mijn dwaasheid zowel vrijheid als veiligheid gevonden; de vrijheid der eenzaamheid, en de veiligheid van niet-begrepen-worden. Want wie mij begrijpt, maakt iets in mij tot slaaf.
Maar laat ik niet te trots zijn op mijn veiligheid. Want ook een dief in de gevangenis is veilig voor een dief.
Het thema van de maskers die men op- en hopelijk vooral afzet, speelt een grote rol en heb ik zelfs een keer in verf neergezet:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten